Belastingplan 2024 – Overzicht maatregelen vennootschapsbelasting en bronheffingen

Article

Overzicht maatregelen vennootschapsbelasting en bronheffingen

Belastingplan 2024 - Prinsjesdag

Hierbij een overzicht van de maatregelen in het pakket Belastingplan 2024 met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de bronheffingen.

1 november 2023

Overzicht maatregelen vennootschapsbelasting en bronheffingen

Terug naar overzicht Belastingplan

English version

Aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

Achtergrond
In een afzonderlijk wetsvoorstel wordt voorgesteld om de definitie van het fonds voor gemene rekening en de voorwaarden voor vrijgestelde beleggingsinstellingen te wijzigen. Een soortgelijk voorstel is eerder ter consultatie aangeboden. Naar aanleiding daarvan is de inwerkingtredingsdatum van de wet met een jaar verschoven naar 1 januari 2025. Het wetsvoorstel bevat tevens overgangsrecht dat in werking zal treden met ingang van 1 januari 2024. Dat geeft belastingplichtigen de tijd om bestaande structuren aan te passen.

Fonds voor gemene rekening
Het fonds voor gemene rekening (FGR) is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting om open beleggingsfondsen zonder een specifieke rechtsvorm fiscaal hetzelfde te behandelen als beleggingsmaatschappijen die als rechtsvorm de nv hebben. Onder de huidige wetgeving is er sprake van een FGR als de bewijzen van deelgerechtigdheid verhandelbaar zijn; het zogenoemde toestemmingsvereiste. Aan het toestemmingsvereiste is voldaan als voor de vervreemding van een deelbewijs geen toestemming van alle deelgerechtigden nodig is. Als niet aan deze eis is voldaan, is er sprake van een besloten FGR, dat fiscaal transparant is. De resultaten uit de beleggingen worden in dat geval rechtstreeks bij de participanten in de belastingheffing betrokken.

De huidige kwalificatie van een open FGR kent met name twee knelpunten:

  1. Het toestemmingsvereiste als doorslaggevend criterium om te bepalen of het fonds belastingplichtig is, is internationaal ongebruikelijk. Dat kan leiden tot kwalificatieverschillen, met dubbele heffing of dubbele niet-heffing tot gevolg.
  2. Het feitelijke gebruik van het FGR sluit niet aan bij de doelstelling voor de zelfstandige belastingplicht van een FGR. Momenteel zijn de meeste FGR’s geen open beleggingsfondsen, zoals oorspronkelijk bedoeld, maar familiefondsen. Daarnaast wordt het FGR veelal gebruikt als anonimiseringsstructuur voor vermogende particulieren, omdat voor de jaarcijfers van het FGR geen publicatieplicht geldt.


Om de bovenstaande knelpunten weg te nemen, wordt voorgesteld om voor de definitie van een FGR vanaf 1 januari 2025 aan te sluiten bij de in de Wet op het financieel toezicht gehanteerde begrippen van ‘beleggingsfonds’ en ‘fonds voor collectieve belegging in effecten’. Het gevolg van deze maatregel is dat familiefondsen niet snel meer als open FGR zullen kwalificeren.


Overgangsrecht

Door de wijziging van de definitie van de FGR zal de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting in bepaalde gevallen komen te vervallen. De overgang naar fiscale transparantie leidt civielrechtelijk niet tot de overdracht van vermogensbestanddelen. Om te voorkomen dat hierdoor winst onbelast blijft, wordt een fictie ingevoerd die de overdracht van alle vermogensbestanddelen tegen waarde in het economisch verkeer bewerkstelligt. Dat betekent dat een FGR dat niet langer belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting moet afrekenen over zijn goodwill alsmede zijn stille en fiscale reserves. Om deze directe belastingheffing te verzachten, worden in het overgangsrecht van het wetsvoorstel drie mogelijkheden geboden:

1.       Doorschuiffaciliteit
De doorschuiffaciliteit houdt in dat de fiscale boekwaardes van de FGR kunnen worden doorgeschoven naar de achterliggende deelgerechtigden. Voorwaarde voor het toepassen van de faciliteit is dat alle deelgerechtigden binnenlands dan wel buitenlands belastingplichtig zijn of worden voor de Nederlandse vennootschapsbelasting.

2.       Aandelenfusie
Er kan een aandelenfusiefaciliteit worden toegepast als het bewijs van deelgerechtigdheid in het FGR bij de deelgerechtigde in box 1 of box 2 van de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting in de heffing wordt betrokken. De aandelenfusie kan plaatsvinden door het bewijs van deelgerechtigdheid te storten in een bestaande of nieuwe kapitaalvennootschap, tegen uitreiking van aandelen of als agio. Over de winst bij de vervreemding van het bewijs van deelgerechtigdheid is op dat moment geen belasting verschuldigd. De aandelenfusie kan ook worden gecombineerd met de doorschuiffaciliteit door eerst een aandelenfusie te laten plaatsvinden en daarna met de overige deelgerechtigden een beroep te doen op de doorschuiffaciliteit.

In het geval dat onroerende zaken deel uitmaken van het vermogen van het FGR en de aandelenfusiefaciliteit wordt toegepast, kan dat leiden tot heffing van overdrachtsbelasting. Het wetsvoorstel bevat voor die situatie een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Deze vrijstelling is echter niet van toepassing op FGR’s die na Prinsjesdag (19 september 15:15 uur) worden opgezet of als deelgerechtigden pas na Prinsjesdag toetreden en vastgoed inbrengen.

3.       Betalingsfaciliteit
Indien een FGR aannemelijk maakt dat geen gebruik kan worden gemaakt van de doorschuiffaciliteit wordt, onder voorwaarden, de mogelijkheid geboden om de verschuldigde belastingheffing gespreid te betalen over een periode van maximaal tien jaar.


Vrijgestelde beleggingsinstellingen

Een vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) is subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting en kent geen inhoudingsplicht voor de dividendbelasting. Het vbi-regime beoogt collectief beleggen te faciliteren door het voorkomen van extra belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling ten opzichte van rechtstreeks beleggen. De voorgestelde wijziging houdt in om voor de toepassing van het vbi-regime aansluiting te zoeken bij de definitie van ‘beleggingsinstellingen’ of ‘icbe’ onder de Wet op het financieel toezicht. Hiermee vervalt de mogelijkheid die onder het huidige recht bestaat om gebruik te maken van het vbi-regime bij het beleggen van privévermogen. Uit onderzoek blijkt dat veel vbi's worden gebruikt door vermogende personen en families en dat is oorspronkelijk niet de bedoeling geweest van dit fiscale regime.

Webcast Prinsjesdag 2023

Corina van Lindonk, Aart Nolten and Eddo Hageman bespraken het nieuwe Belastingplan.

Kijk terug

Vastgoedmaatregel fiscale beleggingsinstelling

Voorgesteld wordt om met ingang van 1 januari 2025 het regime voor een fiscale beleggingsinstelling (fbi) aan te passen. Een fbi is, anders dan een vbi, subjectief belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, maar de winst is belast tegen een tarief van 0%. Daar staat wel tegenover dat de fbi jaarlijks haar winst moet uitkeren aan haar participanten, zodat die voor het beleggingsresultaat belast kunnen worden. Bovendien wordt op deze winstuitkering 15% dividendbelasting ingehouden.

Het voorstel is om een fbi niet langer toe te staan om rechtstreeks in Nederlands vastgoed te beleggen. Als dat wel gebeurt, komt de bijzondere fiscale status te vervallen en wordt het lichaam regulier belastingplichtig. Het is wel toegestaan aandelen te houden in een dochter die in Nederland gelegen vastgoed houdt en regulier belastingplichtig is. In afwijking van het consultatiewetsvoorstel blijft het wel toegestaan om te beleggen in buitenlands vastgoed.

De achtergrond voor de maatregel is het zogenoemde vastgoed-lek dat zich onder de huidige regeling kan voordoen als de participant(en) van de fbi in een verdragsland is (zijn) gevestigd. De meeste belastingverdragen staan Nederland namelijk niet of nauwelijks toe dividendbelasting in te houden als de fbi dividend uitkeert aan een lichaam in het andere verdragsland. Een soortgelijk probleem kan zich voordoen als de fbi in het buitenland is gevestigd en Nederlands vastgoed houdt. Door het vastgoed-lek kan Nederland niet heffen over de inkomsten uit het vastgoed, ook al is in verdragen het heffingsrecht over Nederlands vastgoed altijd aan Nederland toegewezen.

Dat risico speelt niet bij vastgoed dat in het buitenland is gelegen, omdat Nederland ter zake van buitenlands vastgoed sowieso geen heffingsrecht heeft. Omdat beleggen in buitenlands vastgoed mogelijk blijft, wordt de financieringseis – anders dan in het consultatiewetsvoorstel was voorgesteld – niet aangepast. Voor directe beleggingen in buitenlands vastgoed blijft de eis gelden dat de financiering met vreemd vermogen niet hoger mag zijn dan 60% van de boekwaarde van het vastgoed. Voor andere beleggingen moet de financiering met vreemd vermogen beperkt zijn tot ten hoogste 20% van de boekwaarde van de beleggingen.

De maatregelen gaan pas per 1 januari 2025 in, zodat de fbi’s die in Nederlands vastgoed beleggen de tijd hebben om te herstructureren. In 2024 geldt bij wijze van overgangsrecht een tijdelijke vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor vastgoed-fbi’s die als gevolg van de wetswijziging hun status zullen verliezen. Om fiscaal neutraal te blijven beleggen, kunnen zij het Nederlandse vastgoed bijvoorbeeld onderbrengen in een fiscaal transparant lichaam. Afhankelijk van de situatie kan een dergelijke overgang tot heffing van overdrachtsbelasting leiden. De tijdelijke vrijstelling voorziet erin om in die gevallen heffing te vermijden. De vrijstelling geldt uitdrukkelijk alleen voor de verkrijging van de economische eigendom van het vastgoed, om te voorkomen dat de vrijstelling ook bij andere herstructureringen gebruikt kan worden.

Nieuw kwalificatiebeleid rechtsvormen

Kern
In een apart wetsvoorstel wordt het Nederlandse kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen aangepast. Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is de afschaffing van de belastingplicht van de commanditaire vennootschap waarvan de participaties vrij overdraagbaar zijn (de open cv). Het zogenoemde toestemmingsvereiste (de cv is open als overdracht van de participaties mogelijk is zonder toestemming van alle vennoten) loopt internationaal uit de pas, waardoor in grensoverschrijdende situaties kwalificatieverschillen kunnen ontstaan. Hoewel de dubbele heffing als gevolg van zulke kwalificatieverschillen al wordt weggenomen door de hybridemismatchmaatregelen die volgen uit de ATAD2-richtlijn, wordt met dit wetsvoorstel ook de oorzaak van dit type hybridemismatches weggenomen.

Naast de afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open cv – en van met de open cv vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen – wordt het Nederlandse kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen in de wet verankerd. Net als onder huidig recht geldt als hoofdregel een rechtsvergelijkingsmethode, waarbij voor de kwalificatie van het naar buitenlands recht opgerichte lichaam een vergelijking op bepaalde civielrechtelijke kenmerken van Nederlandse rechtsvormen plaatsvindt. Voor gevallen waarin de rechtsvormvergelijkingsmethode geen uitkomst biedt, worden twee aanvullende methoden voorgesteld voor de kwalificatie van de buitenlandse rechtsvorm: de vaste methode voor in Nederland gevestigde lichamen en de symmetrische methode voor een in het buitenland gevestigd lichaam dat inkomsten uit Nederland geniet.

Hieronder wordt eerst de codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid besproken, waarna wordt ingegaan op de afschaffing van de belastingplicht van de open cv en het overgangsrecht dat daarbij komt kijken.


Codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid

De kwalificatie van een buitenlands lichaam vindt voor Nederlandse fiscale doeleinden plaats op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Het buitenlandse lichaam wordt fiscaal op dezelfde wijze behandeld als een Nederlands lichaam met een vergelijkbare rechtsvorm. Deze methode blijft onder het voorgestelde recht als hoofdregel behouden voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting en bronbelasting. In een besluit zullen kaders worden gegeven voor de beoordeling wanneer een buitenlands lichaam een rechtsvorm heeft die naar aard en inrichting vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht lichaam.

Voor buitenlandse rechtsvormen die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de Nederlandse open cv zal de rechtsvormvergelijkingsmethode tot een andere uitkomst leiden dan onder het huidige recht. Door de afschaffing van de belastingplicht van de open cv zullen vergelijkbare buitenlandse lichamen – net als de (open) cv zelf – transparant zijn voor Nederlandse fiscale doeleinden. Het feit dat cv-achtigen onder het voorgestelde recht niet zelfstandig belastingplichtig zijn, blijkt daarnaast uit het laten vervallen van de zinsnede "en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld" uit art. 2 en 3 van de Wet VPB 1969. Door deze zin weg te laten wordt – ten opzichte van het consultatievoorstel – verduidelijkt dat ook personenvennootschappen die een in aandelen verdeeld kapitaal hebben onder het voorgestelde recht transparant zijn.

Hoewel de rechtsvormvergelijkingsmethode voor de meeste kwalificatievraagstukken volstaat, biedt het niet in alle gevallen een oplossing. Voor situaties waarin de rechtsvorm van een buitenlands lichaam niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht lichaam worden twee aanvullende kwalificatiemethoden voorgesteld.

  • Voor buitenlandse lichamen die in Nederland gevestigd zijn zal de zogenaamde ‘vaste methode’ gelden: als het lichaam niet vergelijkbaar is met een Nederlands lichaam wordt het aangemerkt als zelfstandig (fiscaal niet-transparant).
  • Buitenlandse lichamen die niet in Nederland zijn gevestigd maar wel Nederlands inkomen genieten, worden op grond van de ‘symmetrische methode’ als niet-transparant gekwalificeerd als ze in hun staat van vestiging ook niet-transparant zijn. Dit geldt alleen als het lichaam in die staat ook daadwerkelijk als inwoner wordt aangemerkt. Dit is een wijziging ten opzichte van het consultatievoorstel, waarin bij de kwalificatie van de staat van oprichting werd aangesloten. Buitenlandse lichamen zonder vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm die niet als zelfstandig belastingplichtig worden beschouwd op grond van de symmetrische methode, worden voor Nederlandse fiscale doeleinden dus als transparant beschouwd.


Het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open cv

Een cv wordt op grond van het huidige Nederlandse kwalificatiebeleid als niet-transparant behandeld als de participaties van de commanditaire vennoten overdraagbaar zijn zonder dat toestemming benodigd is van alle vennoten. Deze belastingplicht geldt alleen voor het commanditaire gedeelte. De winst die toekomt aan de beherende vennoten wordt rechtstreeks bij de beherende vennoten belast. Voorgesteld wordt om het toestemmingsvereiste en daarmee de zelfstandige belastingplicht van de open cv te laten vervallen. Daarmee worden alle (open en besloten) cv's, en vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen, volledig transparant voor Nederlandse fiscale doeleinden. De bedoeling is dat het voorstel met ingang van 1 januari 2025 in werking treedt.

Voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting heeft het transparant worden van de cv de nodige gevolgen. Hoewel de cv door het transparant worden civielrechtelijk niet ophoudt te bestaan, wordt in het voorgestelde overgangsrecht bij fictie geregeld dat de cv onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding wordt geacht zijn vermogensbestanddelen te hebben overgedragen aan de vennoten tegen de waarde in het economisch verkeer. Daarnaast wordt de open cv op hetzelfde moment geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten. Deze overdrachts- en stakingsfictie hebben tot gevolg dat bij de open cv sprake is van een verplichte eindafrekening in de vennootschapsbelasting voor de winst die toe te rekenen is aan het commanditaire gedeelte.

Daarnaast geldt dat de commanditaire vennoten na het transparant worden van de cv niet langer een aandeel houden in die cv. Daarom is in het voorgestelde overgangsrecht geregeld dat een commanditaire vennoot op het moment direct voorafgaand aan de beëindiging van de belastingplicht van de cv, geacht wordt zijn aandeel in de cv te hebben vervreemd tegen de waarde in het economisch verkeer. Voor belangen van commanditaire vennoten waarop de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt, leidt dit in de regel tot heffing, zoals bij natuurlijke personen die een aanmerkelijk belang hebben in een open cv. Tot slot geldt voor commanditaire vennoten en met hen verbonden personen in box 1 van de inkomstenbelasting een fictieve vervreemding voor vermogensbestanddelen die zij ter beschikking hebben gesteld aan de open cv.

Onder voorwaarden is het mogelijk om de acute belastingheffing als gevolg van het vervallen van de belastingplicht van de cv te voorkomen of uit te stellen. Het voorgestelde overgangsrecht voorziet in vier faciliteiten waarvan in 2024 gebruik kan worden gemaakt:

  1. Doorschuiffaciliteit: de fiscale claim die ziet op de onderneming van de cv wordt overgenomen door de commanditaire vennoten die vennootschapsbelastingplichtig zijn. Van deze faciliteit kan alleen gebruik worden gemaakt als alle commanditaire vennoten niet-transparant zijn (of op basis van dit wetsvoorstel worden) en daadwerkelijk aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen. De commanditaire vennoten nemen de vermogensbestanddelen van de cv tegen dezelfde boekwaarde over op hun fiscale balans.
  2. Aandelenfusie: de commanditaire vennoten kunnen de fiscale claim op hun aandeel in de cv doorschuiven naar een (nieuwe of bestaande) houdstervennootschap door het aandeel in de cv op de aandelen in een houdstervennootschap te storten. Over de winst bij de vervreemding van het aandeel is geen inkomstenbelasting verschuldigd, mits de vennoot het in de houdstervennootschap verkregen belang voor dezelfde waarde te boek stelt als zijn aandeel in de open cv. In dat kader geldt ook een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting, mits het gaat om een cv die op Prinsjesdag (19 september, 15:15 uur) reeds bestaat en het vastgoed niet nadien door een nieuwe commanditaire vennoot wordt ingebracht.
  3. Doorschuiffaciliteit bij terbeschikkingstellingsituaties: de commanditaire vennoten kunnen de fiscale claim op het aan de open cv ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel doorschuiven als het vermogensbestanddeel feitelijk ongewijzigd wordt gebruikt in de onderneming waaruit de commanditaire vennoot winst uit onderneming gaat genieten.
  4. Gespreide betaling in ten hoogste tien jaar, als het voor de open cv niet mogelijk is om gebruik te maken van de doorschuiffaciliteit.

Versterking aanpak dividendstripping

Voorgesteld wordt een aantal maatregelen in te voeren om de aanpak van dividendstripping te versterken. Onder het begrip ‘dividendstripping’ wordt verstaan, het door het aangaan van een samenstel van transacties de Nederlandse dividendbelasting verminderen, terwijl zonder dergelijke transacties geen recht zou bestaan op een tegemoetkoming in de dividendbelasting. De maatregelen hebben gevolgen voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en de dividendbelasting.

De bewijslastverdeling wordt aangepast met betrekking tot de identificatie van de uiteindelijke gerechtigde tot de opbrengst. Onder huidig recht is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde is tot de opbrengst. Onder de voorgestelde wijzigingen verschuift deze initiële bewijslast naar degene die een beroep doet op een tegemoetkoming. Deze persoon dient dan niet alleen de feiten te stellen en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk dat hij of zij aanspraak kan maken op de tegemoetkoming, maar eveneens de feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat hij of zij de uiteindelijk gerechtigde is. Verder wordt voorgesteld om ter zake van beursgenoteerde aandelen te registreren wie er op een bepaalde peildatum (de record date) recht heeft op verrekening, vrijstelling of teruggaaf van ingehouden dividendbelasting, om de rechtszekerheid te bevorderen.

Om (met name) beleggers met een kleine beleggingsportefeuille niet te zwaar te belasten, wordt voor bepaalde situaties een doelmatigheidsmarge geïntroduceerd. Deze marge houdt in dat een opbrengstgerechtigde vanaf een bedrag van meer dan € 1.000 aan geheven dividendbelasting per boek- of kalenderjaar aannemelijk dient te maken dat hij uiteindelijk gerechtigde is. Verder geeft het wetsvoorstel een nadere invulling van het begrip 'samenstel van transacties in gelieerde verhoudingen’ door aan te geven welke partijen onderdeel kunnen vormen van het samenstel van transacties.

De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2024, met dien verstande dat de wijzigingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in werking zullen treden met ingang van boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2024.

Wijzigingen in verband met pillar 2

Bij nota van wijziging zijn enkele bepalingen aangepast in verband met de Wet minimumbelasting 2024. Zo wordt wettelijk vastgelegd dat een minimumbelasting als bedoeld in art. 1.1 WM 2024 niet aftrekbaar is van de winst voor de heffing van vennootschapsbelasting (art. 10 Wet Vpb 1969). Verder mag een bij een CFC geheven kwalificerende binnenlandse bijheffing worden gebruikt om de belasting die overeenkomstig artikel 13ab Wet Vpb 1969 over het inkomen van die CFC wordt geheven te verrekenen. Dit om economisch dubbele belastingheffing te voorkomen.

Giftenaftrek vennootschapsbelasting

Het kabinet had voorgesteld om de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2024 af te schaffen. Die maatregel vindt echter geen doorgang. Dit betekent dat niet-zakelijke giften aftrekbaar blijven tot ten hoogste 50% van de winst, met een maximum van €100.000. Bovendien worden giften van de vennootschap waarmee tevens een persoonlijke charitatieve behoefte van de aandeelhouder wordt gediend niet langer als winstuitdeling in box 2 belast of als opbrengst voor de heffing van dividendbelasting beschouwd, ook niet voor zover zij uitgaan boven de maxima van de huidige giftenaftrek. Tegenover het behoud van de giftenaftrek staat dat grensbedrag voor excessief lenen bij de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders (box 2) omlaag gaat van € 700.000 naar € 500.000. Daarboven wordt een fictieve winstuitdeling in box 2 in aanmerking genomen.

Doorschuifregeling bij ontbinding vennootschap

In de wettelijke bepaling inzake de geruisloze terugkeer uit de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschap is een regeling opgenomen met betrekking tot vanuit de vennootschapsbelastingsfeer naar de inkomstenbelastingsfeer mee te nemen verliezen. In de vennootschapsbelastingsfeer geleden verliezen die resteren na verrekening met de winst bij ontbinding van de vennootschap kunnen onder voorwaarden worden doorgeschoven naar de aandeelhouder(s) die de onderneming als ondernemer in de inkomstenbelasting voortzet(ten), onder toepassing van een bepaalde breuk (“het verhoudingsgetal”). Voorgesteld wordt om het verhoudingsgetal in deze wettelijke bepaling te vervangen door een formule. Daardoor zou het verhoudingsgetal automatisch aansluiten bij (eventuele) toekomstige tariefswijzigingen in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, en hoeft hier niet telkens een wetswijziging voor doorgevoerd te worden.

Minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting

De minimumkapitaalregel is een specifieke renteaftrekbeperking in de Wet Vpb voor banken en verzekeraars om, in lijn met de generieke renteaftrekbeperking uit ATAD1 zoals geïmplementeerd in artikel 15b Wet Vpb, tot een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te komen. Op grond van de minimumkapitaalregel is de renteaftrek beperkt voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 91% van het balanstotaal. De voorgestelde aanpassing ziet op rentelasten op schulden aan groepslichamen, die vaak voorkomen bij banken en verzekeraars. Onder voorwaarden vallen deze rentelasten voortaan buiten het toepassingsbereik van de minimumkapitaalregel waardoor ze niet in aftrek beperkt worden. Ter budgettaire compensatie wordt tevens voorgesteld om het percentage van de minimumkapitaalregel per 1 januari 2024 te verhogen van 9% naar 10,6%, waardoor de renteaftrekbeperking geldt voor zover het vreemd vermogen hoger is dan 89,4% van het balanstotaal.

Verhoging bankenbelasting

De bankenbelasting wordt in 2024 verhoogd. Het tarief over het deel van het belastbare bedrag dat betrekking heeft op kortlopende schuld gaat van 0,044% naar 0,058%, terwijl het tarief over het deel van het belastbare bedrag dat op langlopende schuld betrekking heeft wordt verhoogd van 0,022% naar 0,029%. Dit moet bij elkaar € 150 miljoen opleveren.

Inkoopfaciliteit dividendbelasting

De inkoopfaciliteit voor beursfondsen in de dividendbelasting (art. 4c Wet DB 1965) komt per 1 januari 2025 te vervallen, waardoor de inkoop van eigen aandelen voortaan even zwaar belast wordt als het uitkeren van dividend. De afschaffing van deze regeling dient ter dekking van diverse inkomensondersteunende maatregelen, zoals een verhoging van het minimumloon.

Did you find this useful?